Het idee dat we in ons leven ‘de menselijke maat’ moeten volgen verwijst naar het oergegeven dat we allemaal mens en medemens zijn en dat we allemaal kunnen bijdragen aan een menselijker wereld. Maar dan komen we op de vraag die Immanuel Kant het meest wezenlijk vond van de hele filosofie: wat is de mens? De oudste bronnen die we over ‘de menselijke maat’ kunnen raadplegen brengen haar in verband met de proportiesvan het menselijk lichaam. Het klassieke beeld hiervan is de ‘vitruvische mens’, zoals die o.m is getekend door Da Vinci. Vitruvius was een Romeins architect, die stelde dat de vorm van het menselijk lichaam overeenstemt met harmonieuze getalsverhoudingen in de kosmos. Het idee dat een goede ordening zich kenmerkt door harmonieuze proporties betekende dat je handelen als het ware ‘in de kosmos past’. Je moest het juiste midden zoeken en uitersten vermijden.
Deze ideeën zijn nogal van praktisch en ethisch belang en misschien wel urgenter dan ooit. Wanneer een administratief systeem ‘een log monster’ wordt genoemd of een ziekenhuis ‘een medische fabriek’ – dan geven die verzuchtingen aan dat iets als te groot wordt beleefd, wat leidt tot desinteresse, vervreemding en verlies aan betrokkenheid.
Als we de menselijke maat proberen te volgen houdt dit in dat we proberen contact te houden met de waarden die ons drijven en dat we vanuit die waarden ons leven vormgeven. De maat van de menselijkheid kan zelfs van ons vragen om ‘uit de maat’ te lopen.